Xaviera Hollander (1943) was nog maar een pasgeboren baby toen ze met haar moeder in het Jappenkamp terechtkwam. Veel concrete herinneringen aan die tijd heeft ze niet. Maar tot op de dag van vandaag is die periode van twee jaar in kamp Tjideng op Java bepalend voor haar gebleven. Tot haar veertiende plaste ze elke nacht in bed. En ze slaapt nog altijd met een lampje aan. ‘Die angst voor de nacht, voor het donker, zit er nog steeds zo diep in.’
Het was eigenlijk een heel slecht moment om in verwachting te raken; eind 1942 was in Indonesië de Japanse bezetting overal voelbaar. Europeanen werden stap voor stap opgesloten, in interneringskampen of werkkampen. Haar vader Mick de Vries werkte in die tijd in Soerabaja als arts en psychiater. Een kind krijgen tijdens de Japanse bezetting was volgens hem het stomste wat een mens kon willen. Maar Germaine, het fotomodel waar hij eind jaren dertig mee getrouwd was, dacht daar anders over. Zij wilde juist graag een “souvenir”. Als hij de oorlog niet zou overleven dan had ze tenminste nog een bewijs van hun liefde bij zich.
Drie weken nadat in juni 1943 hun dochtertje Xaviera was geboren, werden moeder en dochter opgesloten in kamp Tjideng, vlakbij Jakarta. Haar vader werd ondertussen tewerkgesteld in een krijgsgevangenenkamp. Tjideng gold als een van de zwaarste Jappenkampen van Indonesië. Kampcommandant Kenichi Sonei was berucht vanwege zijn labiele en zeer gewelddadige gedrag. Hij liet gevangenen urenlang in de brandende zon op appel staan. Daarnaast sloeg hij vrouwen en liet hij ze kaalscheren.
Bovendien was hij maanziek; bij volle maan draaide hij door, en liet hij gevangenen mishandelen of ter dood brengen.
Haar moeder is op zo’n avond bijna door hem doodgetrapt. Xaviera had toen ze haast drie jaar oud was zware dysenterie, zoals bijna alle vrouwen en kinderen in het kamp. Haar moeder was ervan overtuigd dat haar kind zou sterven als het niet snel voedsel zou krijgen. Er zat niets anders op dan een illegaal handeltje af te spreken met een Javaanse handelaar, die toegang tot het kamp had. Ze had een ruilmiddel achter de hand. Toen ze naar het kamp moest had ze een paar diamanten meegesmokkeld in haar vagina, om ze vervolgens op een geheime plek te begraven. Met die Javaanse handelaar was ze een ruil overeengekomen: een diamant voor een zak bruine suiker. Een levensgevaarlijke transactie; twee weken daarvoor was een vrouw betrapt op het ruilen van sieraden voor kinine, voor haar kind dat bijna aan koorts bezweek. Zij werd bij wijze van afschrikking aan een paal gebonden en levend verbrand.
Rond middernacht zou haar moeder die diamant, gewikkeld in papier, over de bamboe- en prikkeldraadomheining gooien. Daarna zou hij de zak naar haar toewerpen. Het ging bijna goed. De ring landde op de afgesproken plek. Maar de zak viel daarna met een luide plof op de grond en scheurde open. Ze hoorde de levensreddende suiker in het donker over de grond stromen. Nog geen twee seconden later stond ze in het volle licht van de zoeklampen, en werd ze omringd door Japanse soldaten en Indonesische bewakers.
‘Ze hebben haar totaal in elkaar geslagen en geschopt. Sonei was degene die haar het hardst mishandelde met zijn keiharde laarzen. Nadat ze bewusteloos was geraakt, hebben ze met hun laarzen haar gezicht opengetrapt en in haar wonden gespuugd.’ Haar moeder werd voor dood achtergelaten op de grond. In de vroege ochtend werd haar lichaam opgepikt door een patrouille, die lijken naar de lijkenbarak moest brengen. Daar is ze later die dag toch ontwaakt, te midden van tientallen lichamen in staat van ontbinding. Bewakers die merkten dat zij deze keer met een levend lijk te maken hadden, gaven haar wat brood en een beetje water. Uiteindelijk werd ze naar de ziekenboeg overgebracht. Drie weken later was ze weer terug bij haar dochter.
Zij heeft haar moeder die nacht horen schreeuwen. ‘Ik heb de longen uit mijn lijf gehuild. En niemand die me kon troosten. Daarna heb ik echt jarenlang niet meer kunnen huilen. En nog steeds kan ik niet huilen om mijn eigen verdriet, mijn eigen pijn.’ Haar half joodse achtergrond (haar vader was Joods) speelde in het Jappenkamp ook een rol. Duitse verbindingsofficieren in Indonesië adviseerden de Japanners om in de kampen Arische vrouwen en kinderen strikt te scheiden van Joodse gevangenen. ‘In het kamp was ik daardoor ineens een Joodse baby. Daardoor kreeg ik een nog slechtere behandeling dan andere kinderen.’
Op een dag was de oorlog voorbij. Van dat moment kan ze zich niets herinneren. Ze weet alleen dat haar vader nadien nog bijna een jaar wegbleef, vanwege de politieke situatie in Indonesië. Direct na het einde van de oorlog had Soekarno de onafhankelijke Republiek Indonesië uitgeroepen. Kort daarna begon de zogenoemde Bersiap; Indonesische milities keerden zich plotseling met extreem veel geweld tegen Nederlanders en Indische Nederlanders. Dat escaleerde zodanig, dat het voor Europeanen veiliger was om zich voorlopig te verschansen in de kampen waar ze tijdens de oorlog gevangen werden gehouden. Om die reden kon ook Mick de Vries zich niet veilig op straat begeven. Maar waar hij zich precies bevond wist haar moeder niet.
Xaviera was zelf al geruime tijd uit het kamp toen ze als driejarig meisje uit een boom viel en bijna gespiesd werd door een boomstronk. ‘Ik heb er vlak naast mijn vagina nog een groot litteken aan overgehouden.’ Aan de overkant van hun straat was een kamp waar veel Europese mannen zaten. De baboe bedacht zich geen moment en droeg haar naar het kampziekenhuis, in de hoop dat ze daar de bloedende wond zouden weten te stelpen. In het ziekenhuis waren twee artsen aan het werk. Eén van hun boog zich over haar heen. Later zou blijken dat dat haar eigen vader was. ‘Ik herkende hem natuurlijk niet, en hij wist niet dat ik zijn dochter was. Hij heeft me geopereerd, en was dus de eerste man die me op die plek heeft moeten aanraken om de wond te hechten.’ Een half jaar nadien, toen de Bersiap voorbij was, zag hij haar weer terug. ‘Hij zou die dag thuiskomen. Mijn moeder had zich speciaal opgedoft en mooi gemaakt. Mijn vader kwam het tuinpad oplopen, en had op dat moment alleen oog voor dat driejarige blonde engeltje op haar driewieler. “Ben jij mijn dochter? Kom ‘ns bij je papa, schatje.” Mijn moeder barstte prompt in tranen uit. Dat is het begin van de eeuwige jaloezie tussen mij en haar geweest.’
Haar vader sprak nooit over wat hij in de oorlog had meegemaakt. Van anderen hoorde ze later dat hij in het werkkamp als dwangarbeider afschuwelijk gefolterd is. Later sprak hij er wel over met zijn boezemvriend en vroegere studiegenoot Simon Vestdijk. Die was diep onder de indruk van De Vries’ kwaliteiten. ‘Een rokkenjager en bekwaam hypnotiseur, een uitstekende acteur en musicus, wetenschappelijk zeer op de hoogte en veel meer een man van de wereld dan zijn medestudenten, het middelpunt en het hart van een feest”, zou de schrijver over zijn vriend noteren. Ook was Mick bijzonder geïnteresseerd in het occulte en wist hij zowaar patiënten te opereren onder hypnose.
Voor haar moeder waren de oorlogsjaren wel gewoon onderwerp van gesprek. ‘Ze is er enorm door getekend. Dat moment met Sonei kwam altijd weer in haar verhalen terug.’
Achteraf is het een wonder dat zij en haar moeder Tjideng overleefd hebben. Al ondervindt ze nog elke dag de fysieke gevolgen van de honger die ze daar hebben moeten lijden. ‘Haast iedereen die ik uit het kamp ken heeft darmproblemen. Ik ook. Dat is van binnen gewoon niet goed ontwikkeld, waarschijnlijk omdat ik als jong kindje allerlei voedingsstoffen niet voldoende binnengekregen heb.’ En dus kampt ze al haar leven lang met hardnekkige constipatie. ‘Op z’n Engels: I can come but I can’t go. Ik krijg van een arts regelmatig injecties en eens per maand een darmbad,
Tegelijkertijd was er altijd die onophoudelijke fixatie op voedsel. Ze waren nog maar amper geïnterneerd of de natuurlijke melkstroom bij haar moeder droogde op, vermoedelijk door stress. ‘Een Indische vrouw die nog wel melk had heeft mij toen een tijd gevoed. A wet nurse noemden ze dat. Mijn moeder heeft daar haar leven lang het gevoel aan overgehouden dat ze jammerlijk gefaald had.’ Nadien heeft Ankie, een vier jaar ouder nichtje, haar meermalen op het nippertje in leven gehouden, met kakkerlakken en bananenschillen. ‘Eigenlijk met alles wat de Jappen aan de honden en de apen gaven.’ Daardoor is er een ongezonde gerichtheid op voedsel in haar geslopen. ‘Ik ben niet voor niks zo dik geworden. Ik heb jarenlang potten pindakaas in de badkamer verstopt, zodat ik altijd stiekem even iets kon eten. Zelfs hier in dit huis nog. Ik kwam laatst bij toeval in een kast nog potten met bijna versteende pindakaas tegen.’
Ze is altijd een echte survivor geweest, een overlever. Volgens haar zijn er twee soorten oorlogs overlevenden. ‘Je hebt de “oi-weh”s; dat zijn de mensen die altijd maar klagen. Niks gaat goed, alles gaat fout. Ischa Meijer zou je hiermee kunnen vergelijken Vaak zijn het Joodse mannen, die moeders hebben met een Leeuwinnencomplex. Die zijn altijd maar bezorgd: “doe je voorzichtig, jongen? Eet je wel goed? En rijd je niet te hard?” Mijn moeder was ook zo’n type. Daarnaast heb je de overleveraars Zo één ben ik er. Altijd de beste willen zijn, eeuwig bewijzen dat jij er bént, en dat alles goéd met jou gaat.’ Het is niet voor niets dat ze als call girl madam een van de beste luxe bordelen van New York had. Daar zat die competitiedrift helemaal in. ‘In het begin gaf ik iedereen voor noppes seks, in de hoop een echte lover te vinden. Ik was op zoek naar een vaderfiguur. Ik zocht liefde, maar ik kreeg seks. Want al die mannen waren gewoon getrouwd, en hadden een gezin in New Jersey. Op een dag werd ik in een bar aangesproken door een bloedmooie vrouw, die iets ouder was dan ik. Ze zat het hoofdschuddend aan te kijken. “Honey, don’t you understand that you are sitting on a goldmine? Wat jij weggeeft voor een glaasje jus d’orange is goud waard”. Toen viel het kwartje. En vanaf toen wilde ik de allerbeste zijn, met de allermooiste meiden van New York.’
Soms echoot het geschreeuw van de Japanners nog door de kamers van haar geheugen. Dan hoort ze ze weer roepen: “KIREI KIREI (Buig! Buig!)” Alle vrouwen moesten daarop met gebogen knieën in elkaar duiken, als nietige kikkers. ‘Zo probeerden ze de Europese vrouwen, die vaak een kop groter waren dan zij, te vernederen.’ Ze is een liefhebber van de muziek van de Japanse componist Ruyichi Sakamoto. Maar toen ze jaren geleden de film Merry Christmas Mr. Lawrence bezocht, waarvoor Sakamoto de muziek componeerde, kromp ze van pure schrik ineen. ‘In die film schreeuwen die Jappen als gekken. Ik raakte er totaal van overstuur.’
Ze heeft altijd moeite gehouden met het predikaat “Japans”. Toen de ramp in Fukushima plaatsvond dacht ze toch even heimelijk: “net goed! Fuck you all”. Inmiddels heeft ze al jaren een Japanse auto. En ze houdt ook van Japans eten. Maar ze zal nooit een Japanse minnaar nemen. Al spelen daarbij ook andere, meer praktische bezwaren een rol. ‘Alles is zo klein bij die Japanners.’ Met duim en wijsvinger de grootte van een penlite-batterij aanduidend: “Zúlke pikkies”.
Jaren geleden was ze met een jongere vriend in Mexico. Ze zou met hem net een Beachbar binnenlopen. Op het belendende strand was in de branding een beschoeiing van bamboe aangebracht, om de haaien te weren, compleet met prikkeldraad. Plotseling kon ze geen stap meer zetten. Ze hebben haar de deur door moeten duwen. ‘Ik bevróór van schrik. Terwijl ik niet goed thuis kon brengen waar ik nou zo bang van werd.’ Toen ze het later natekende voor haar moeder, zei die direct: “Oh, maar zo zag de ingang van ons kamp eruit”. ‘Dat zit blijkbaar heel diep.’
Toch is er ook altijd het besef dat ze nog van geluk mag spreken. Als kind van een Joodse vader had het er in Europa waarschijnlijk nog veel slechter voor haar uitgezien. Ze heeft het uiteindelijk toch maar mooi allemaal doorstaan. ‘Daar ben ik best trots op. Ik heb het overleefd. Maar wel dankzij een paar heel goede psychiaters.’
Mijn vader, die op een gegeven moment kamparts was over 200 vrouwen, heeft herhaaldelijk zware bestraffingen moeten ondergaan, zoals midden op een hete dag urenlang op het puntje van zijn tenen aan een boom opgehangen worden omdat hij het leven van zijn patiënten wilde redden en hiervoor illegale medicijnen binnen wist te smokkelen tot hij , net al zijn vrouw betrapt werd . Ook is hij ettelijke maanden opgesloten geweest in een enorm complex vol mannen in de gevangenis van de WERFSTRAAT TIJDENS DE BERSIAP PERIODE , alwaar hij de meest vreselijke afstraffingen heeft moeten ondergaan . Geen wonder dat de goede man toen hij nog geen 60 was, 8 jaar lang een beroerte na de ander heeft moeten doorstaan tot hij als een kasplantje op 68 jarige leeftijd thuis in Amsterdam overleed in 1973